Getuige de talloze afbeeldingen van spuitbussen, markeerstiften en verfrollers die je op straat tegenkomt, kan je niet anders concluderen dan dat graffitispuiters en street artists er bijzonder tuk op zijn te verwijzen naar het materiaal dat hen in staat stelt hun artistieke competenties te etaleren. Kunst over het maken van kunst dus, of in één woord: metakunst.
Deze praktijk is al eeuwen oud. Zo zien we op klassieke atelierscènes een bedrijvige werkplaats waar leerlingen zich het schildersmetier eigen maken en zij hun meester van dienst zijn, bijvoorbeeld door van poeders verf te maken en panelen te prepareren. Had je het vak eenmaal onder de knie, kon je daar een zelfportret – uiteraard mét palet, penselen en ezel – van laten getuigen; de kunstenaar en zijn materiaal in één beeld gevangen.
In tegenstelling tot wat gangbaar is in de schilderskunst, zijn (realistische) zelfportretten in de street art een zeldzaamheid – de meeste spuiters is er immers veel aan gelegen anoniem te blijven. Dat betekent echter niet dat we het daarom met een saai stuk blik moeten doen. Als de spuitbus niet als goedgemutst levend wezentje wordt afgebeeld, wordt het object gewoon toevertrouwd aan ‘iemand’ met mondkap, petje of capuchon, een of ander dier of stripfiguur, of wordt het doodleuk in handen geplaatst van E.T., Yoda, Braveheart, Jezus of Rembrandt. Of van de Scandalist; een maffioos ogend type dat niet gewapend is met een blaffer, als wel met twee spuitbussen, een rode en een blauwe. En dat is maar het beste ook – in de leus ‘make art, not war’ kan ieder weldenkend mens zich waarschijnlijk wel vinden. I spray for you!